Regering moet in hoger beroep bij Urgendazaak
Op 24 juni deed de rechtbank den Haag een verrassende uitspraak. In een zaak aangespannen door klimaatorganisatie Urgenda werd de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatig handelen bij het niet behalen van reductiedoelstellingen uit verdragen bevolen de jaarlijkse emissies van broeikasgassen aan het einde van 2020 met tenminste 25% te verminderen. En dat op straffe van een pittige dwangsom. Een knappe prestatie van Urgenda en gedurfde uitspraak van de rechtbank den Haag. Heel begrijpelijk dat Urgenda nu op allerlei wijzen probeert boter te braden uit die overwinning. Zo wijst Marianne Minnesma er in de Volkskrant van 27 augustus op dat overal in de wereld nu rechtszaken worden aangespannen om overheden aan klimaatafspraken te houden (dat valt op de keper beschouwd nogal mee).
Ook probeert Urgenda op de slippen van het succes de overheid te weerhouden van een hoger beroep in deze zaak. De klimaatorganisatie gebruikt daarbij een tweeledige strategie. Ten eerste worden de regeringspartijen bewerkt door ze te wijzen op veel strengere reductieafspraken die in juni (40%-70-%) (G7) en juli (Europese top) van dit jaar werden gemaakt. Hoger beroep zou in wezen mosterd na de maaltijd zijn. Ten tweede is er een sirenenzang in de richting van de regering om af te zien van hoger beroep en mee te werken aan een directe gang naar de Hoge Raad via zogeheten ‘cassatie in het belang der wet’. Zo kan de principekwestie of de Haagse rechter op de stoel van de politiek is gaan zitten – iets wat vooral de VVD-fractie lijkt te steken – in één klap worden opgelost. Slimme tactiek van Urgenda, maar de regering moet daar zeker niet in mee gaan, want de kansen voor de Staat om de zaak in hoger beroep toch een andere kant op te bewegen zijn niet gering. Er zijn minstens vijf goede redenen aan te voeren om toch hoger beroep aan te tekenen.